Browser wordt niet ondersteund
Om deze website te bezoeken raden wij aan om Chrome, Firefox, Edge of Safari te gebruiken.

Risicotaxatie en Behandeling

Internationaal zijn diverse risicotaxatie-instrumenten beschikbaar voor seksueel geweld, waarbij in Nederland en België de SVR-20 en Static-99R/Stable-2007/Acute-2007 (SSA) het vaakst worden ingezet. Heden zijn de SSA de best gevalideerde instrumenten voor de inschatting op nieuw seksueel geweld. De doelstelling van risicotaxatie-instrumenten is om een inschatting te maken van het risico van (herhaling van seksueel) gewelddadig gedrag. De inschatting geeft bovendien aanwijzingen voor diagnostiek en behandeling, en beïnvloedt bepaalde beslissingen betreffende bijvoorbeeld de mogelijkheden voor verlof of andere interne dan wel externe vrijheden in geval van opname in een forensische setting. Bij deze inschatting wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen statische en dynamische risicofactoren. Statische factoren zijn beperkt veranderbaar en/of historisch, zoals leeftijd, eerdere gepleegde zedendelicten en relatie tot het slachtoffer (bijv. familiair/onbekend). Dynamische factoren kunnen spontaan of door behandeling veranderen, waarbij een onderverdeling gemaakt kan worden tussen stabiele dynamische en acute dynamische risicofactoren. Het veranderen van stabiele dynamische factoren vraagt de nodige tijd en moeite. Voorbeelden van stabiel dynamische risicofactoren zijn impulsiviteit, het gebruiken van seks als coping en tekortschietende probleemoplossende vaardigheden. Acute dynamische factoren kunnen snel en soms ook buiten de actieve invloed van de pleger veranderen, bijvoorbeeld toegang tot potentiële slachtoffers, het wegvallen van sociale steun of afwijzing van begeleiding.

NL-ATSA richt zich op deskundigheidsbevordering t.a.v. risicofactoren en risicotaxatie instrumenten door het organiseren van studiedagen en congressen. Daarnaast zijn enkele nl-ATSA (bestuurs)leden actief betrokken bij het geven van SSA trainingen in Nederland en België.

Behandeling en begeleiding

De invulling van de behandeling en begeleiding van personen die veroordeeld zijn voor seksueel geweld kan via diverse behandelmodellen worden vormgegeven. Een behandelmodel
is een omschrijving van principes of uitgangspunten voor behandeling. Allereerst wordt de invulling van de forensische zorg bepaald aan de hand van het Risk-Need-Responsivity model (RNR). Dit model gaat ervan uit dat de intensiteit van de behandeling moet aansluiten bij het risico (“risk”), dat de behandeling zich moet richten op dynamische risicofactoren (“needs” cq. noden) en bovendien moet aansluiten bij de kenmerken (o.a. leerstijl, motivatie) van het individu (“responsivity”). Risicotaxatie instrumenten dienen ertoe om zicht te krijgen op het risico en de criminogene noden van het individu. Een tweede behandelmodel is het Good Lives Model (GLM) waarin ervan wordt uitgegaan dat het vergroten van welzijn de focus dient te zijn van een preventieve behandeling. GLM stelt dat mensen ervaringen nastreven en acties uitvoeren die intrinsiek belonend zijn voor het individu en derhalve voor eigen welzijn worden nagestreefd (bijv. intimiteit). De middelen waarmee iemand in deze behoeftes voorziet kunnen echter problematisch zijn, zoals in geval van seksueel geweld. Behandeling richt zich dan op het op een andere, acceptabele/prosociale wijze voorzien in iemands basisbehoeften.

Gangbare behandelingen

Plegers van seksueel geweld worden doorgaans behandeld middels interventies uit de cognitieve gedragstherapie, zoals vaardigheidstraining, educatie, en interventies gericht op het aanleren van gedragsalternatieven. Competenties en vaardigheden worden vergroot waardoor ongewenste
gedrag afneemt. Thema’s die frequent aan bod komen bij zedendelinquenten zijn: sociale vaardigheden, probleemoplossende vaardigheden, delictondersteunende opvattingen, empathie en bewustwording, terugvalpreventie en delictketen, educatie gericht op seksualiteit en gepaste seksuele relaties, en assertiviteit.

Als aanvulling op cognitieve gedragstherapie wordt soms farmacologische therapie ingezet. Medicatie kan worden ingezet als er sprake is van verhoogde en/of deviante seksuele opwinding of seksuele preoccupatie. Dit laatste verwijst naar een verhoogde intensiteit en frequentie van seksuele gedachten, -drang en –gedrag.  De richtlijn is om farmacologische behandeling niet louter op zich te gebruiken, maar altijd ter ondersteuning van andere psychotherapeutische behandelingen.

In de rehabilitatie van plegers van seksueel geweld is het noodzakelijk om ook oog te hebben voor sociale interventies en kwaliteit van leven en inbedding in de maatschappij. Deze interventies kunnen niet alleen bijdragen aan een zinvolle dagbesteding, maar ook bijdragen aan het doorbreken van het sociale isolement waar plegers van seksueel geweld vaak mee te maken hebben. Naast aandacht voor sociale interventies in behandeling zijn er ook andere initiatieven die zich hierop richten. Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid (COSA) richten zich bijvoorbeeld op het ondersteunen van het uitbouwen van een prosociaal netwerk, door middel van een cirkel van vrijwilligers rond de zedenpleger.

NL-ATSA geeft zelf geen behandeling of begeleiding aan plegers van seksueel geweld, maar stelt ondersteunt organisaties en professionals die werken aan de opvolging, begeleiding en behandeling van zedendelinquenten. Dit doet NL-ATSA door internationale kennis en ervaring op dit gebied te verspreiden in Nederland en België, onder andere door middel van het organiseren van congressen, symposia en webinars.